Zomaar een dinsdagmiddag op de BSO. Vandaag werk ik op de
acht-plusgroep. De pre-pubers druppelen langzaam binnen, eten en drinken iets
en gaan dan hun eigen gang. Een groepje jongens van elf, twaalf jaar verzamelt
zich rond de handwerktafel om straaljagers te vouwen. Ik observeer hen van een
afstandje en luister naar hun gesprekken.
Het gaat over chickies, zuipen en spetterpoep. Er bekruipen
me onmiddellijk allerlei gevoelens. Ergens is het wel grappig om deze
slungelige knullen zo stoer te horen praten. Het is typerend voor jongens in
deze leeftijd. Onbewust zijn ze bezig een pikorde te creëren en hun eigen positie
in de groep af te tasten. Deze keer gaat het tijdens de krachtmeting niet om de
sterkste man maar om het sterkste verhaal. Maar hoe ver laat ik hen hierin
gaan?
Ik schuif aan bij de jongens, die inmiddels luidkeels een
zelfverzonnen lied over spetterpoep zingen, en vraag of ze me even kunnen
voordoen hoe je zo’n vet vliegtuig vouwt. Natuurlijk word ik direct
uitgelachen. Ten eerste: het is een straaljager. Ten tweede: het is niet cool als
ik mee-vouw want dan lijken zij net kleuters. Juist. My bad. Verder lijken ze
zich niet aan mijn aanwezigheid te storen want de mannenconversatie wordt
gewoon voortgezet. Ze zijn in ieder geval wel gestopt met zingen.
Ik maak me toch een beetje zorgen. Ik wil me graag mengen in
hun gesprek maar ik moet met zoveel dingen rekening houden! Het moet wel ‘cool’
blijven want anders word ik meteen uit de groep verstoten en bereik ik nooit
mijn doel. Ik moet aansluiten bij hun belevingswereld want als ik zonder enige
vorm van begrip of inlevingsvermogen begin te preken, lig ik er ook uit. Maar
ik wil ook een punt maken, hen laten nadenken. Én ik wil een grens trekken. Ergens
moet ik dus een balans zien te vinden tussen ‘erbij horen’ en ‘er boven staan’.
Pffff.
Een anekdote over een dronken vader blijkt de aanleiding te
zijn voor het spetterpoeplied. De oudste jongen begint aan een nieuw verhaal. Hij
was met zijn moeder op een feest en had daar zes sneeuwwitjes van haar
gekregen. Vervolgens kreeg hij twee Breezers en uiteindelijk bracht zijn nicht
hem nog een Flügel.
Mijn ogen vallen nog net niet uit de kassen. Ik vraag hem
hoe hij zich daarna voelde. “Eerst wel goed, daarna had ik koppijn jongen!
Haha!”. De andere jongens lachen mee. Even pijlen hoe zij hierover denken. Na
enige aarzeling zegt één van de jongens dat hij het maar dom vindt. “van
alcohol sterven je hersens af” voegt hij eraan toe. “Ja man van zuipen word je
dom!” roept een tweede. Ze hebben gelijk en daar wijs ik hen op.
Net als ik denk dat ze het gesprek zelfstandig in de door
mij gewenste richting sturen, begint een derde knul heel hard te lachen. “Zó
dom dat je naast de wc poept. Zoals je vader!”. Het spetterpoeplied wordt weer
aangeheven. De jongens proesten het uit.
En nu? Ik denk dat ze zelf dondersgoed weten dat het verkeerd is om op
hun leeftijd alcohol te drinken. Ik denk ook dat het geen zin heeft om een
moralistisch praatje te houden terwijl de jongens de slappe lach hebben. Ik
denk dat ouders op dit gebied hun verantwoordelijkheid moeten nemen (regels
stellen, het goede voorbeeld geven, praten over de effecten van alcohol). En ik
denk dat ik hier meer mee moet. Zuipen is niet cool. Dit wordt de komende tijd even mijn projectje. Voor vandaag heb ik alvast een leuk filmpje voor de jongens uitgezocht (zie: Alcohol en de hersenen).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Laat hier je reactie achter