Een collega van een kdv vroeg
me laatst: “vind je het niet jammer dat je relatief veel tijd moet besteden aan
taxi rijden? Ik bedoel, zou je niet liever tijd aan de kinderen besteden?” Daar
moest ik even over nadenken. Het is waar, op een korte BSO-middag ben ik soms
wel een kwart van mijn werktijd op pad met de taxi. Maar het is niet zo dat ik
dan niet met de kinderen bezig ben.
Een voorbeeld.
Vandaag moet ik kinderen
ophalen van twee verschillende scholen. Bij de eerste school loop ik naar het
klaslokaal waar de kinderen op mij wachten. Ze zijn druk met elkaar in gesprek,
zwaaien met gekleurde pakketjes en lachen. Ik ga even bij hen in de kring
zitten en meteen krijg ik te zien waarmee ze precies zwaaien. Het zijn
afscheidscadeautjes van “sta… sta… neppe juffen die het nog moeten leren”. Ze
vertellen me enthousiast over hun dag (er was een afscheidsfeestje) en weten
ook precies wat de stagiaires het volgende schooljaar gaan doen. Een van de
kinderen gaat haar ‘neppe juf’ wel missen want nu moet ze weer aan een nieuwe
wennen. Een ander meisje zegt dat ze later ook stagiaire wordt want dan mag je
feestjes geven op je werk en lekker snoepen. Dat ze dan ook hard moet studeren,
vindt ze een bijzaak.
In de taxi zingen twee
meisjes van vijf “oh I’ll follow, I’ll follow you”. Complimenten. Ze zingen
prachtig en spreken de Engelse woorden perfect uit. Maar waar gaat het over? Ik
leg de betekenis van de woorden uit en de kinderen zingen verder. Even later
hoor ik één van de meisjes tegen haar buurman zeggen “weet jij wel wat dat
betekent? Dat ik je volg, helemaal tot in de zee!”. Als we bij de tweede school
aankomen, vraag ik de kleuters mee te komen naar het schoolplein. “Oké! I’ll
follow!” roept het ene meisje. “Ik ook!” roept het jongetje.
Op het schoolplein moeten we
vijf minuutjes wachten en de kinderen vermaken zich op het duikelrek. Terwijl
ze ondersteboven hangen kijken de jongen en het meisje elkaar aan. “Jij hebt
een rooie kop!” zegt het jongetje en hij proest het uit. “Dat komt omdat mijn
bloed in mijn hoofd zakt” legt het meisje uit. “Heb ik dat ook?” vraagt het
jongetje. “Dat weet ik niet,” antwoordt het meisje “jij bent bruin dan kun je
dat niet zien”. “Of hij heeft geen bloed” oppert het andere meisje. De twee
kijken haar, nog steeds ondersteboven, aan en roepen tegelijk “WELLES!”. “Anders
kan hij toch niet leven joh.” Het derde meisje hangt nu ook op haar kop en
heeft haar schaduw op de grond ontdekt. Ze flappert met haar armen alsof ze
vleugels heeft en zegt dat ze een schaduwvogel op de grond ziet vliegen. De
anderen vinden dit een machtig interessante ontdekking. Terwijl ze met de stang
in hun buik steeds roder aanlopen, maken ze met hun handen allerlei
schaduwfiguren. Dan gaat de schoolbel.
Het jongetje dat naast me
zit in de taxi, perst zijn lippen samen en zijn wenkbrauwen omlaag. Ik zeg hem
dat hij er een beetje boos uitziet en vraag of er iets is. “Ik moet vandaag
naar mama, van papa mag ik altijd lekkere dingen eten maar van mama moet ik
altijd gezond eten.” Hij spreekt gezond uit alsof hij het over een hondendrol
heeft. Tsja, gezond is niet altijd lekker, maar het heeft ook voordelen. Het
heet niet voor niets gezond. De andere kinderen helpen het me uitleggen. Van
gezond krijg je spierballen, je hersens worden er slim van en je wordt niet zo
snel ziek. De wenkbrauwen van het jongetje schieten ineens omhoog. “Ik zit op
vechtsport! Dus van gezond kan ik beter vechten! Pauwah baf! Papa zit ook op
vechtsport.” “Dan moet jouw papa ook gezond eten” zegt een meisje. “Nee, dat
kan niet. Mama wil niet meer met papa eten dus hij krijgt geen gezond eten,
alleen ik. En dan word ik nóg sterker dan papa!”
Als we bij de BSO aankomen,
vat ik voor mezelf het ritje samen. Motoriek, taalvaardigheid, cognitieve en
sociaal-emotionele ontwikkeling en creativiteit. Onderweg zijn alle
ontwikkelingsgebieden aan bod gekomen. De kinderen hebben zich vermaakt terwijl
ze van alles ontdekten en leerden en ik heb van hen genoten. Nee, zo jammer
vind ik dat taxi rijden eigenlijk niet.